id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24925 | laag grond | laag: loag (Steyl) | laag (znw.) [SGV (1914)] III-4-4 |
33659 | laaggelegen weidegrond | broek: brōk (Steyl) | Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8 |
33699 | laagte in het landschap | laagte: līxtǝ (Steyl) | Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8 |
18301 | laars tot of boven de knie | stevel: stevels (Steyl) | Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)] III-1-3 |
33680 | lage, natte zandgrond | broek: brōk (Steyl), zomp: zoǝmp (Steyl) | [N 27, 35; R 3, 5] I-8 |
18147 | lam | lam: lam (Steyl), lām (Steyl), lammetje: lɛmkǝ (Steyl), schaapje: šø̜pkǝ (Steyl) | Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12 |
19584 | lamp | lamp: lamp (Steyl) | lamp [SGV (1914)] III-2-1 |
19485 | lampenpit | lemmet: lēmət (Steyl) | lampepit [SGV (1914)] III-2-1 |
33640 | landerijen | akker: akǝr (Steyl), veld: vɛlt (Steyl) | Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8 |
24917 | landstreek | streek: sjtreek (Steyl), streek (Steyl) | landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek (in deze ~) [SGV (1914)] III-4-4 |