e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoppen stampen: wɛchstampə (Stokkem) stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)] III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: schöppe (Stokkem), sjöppe (Stokkem), sjəppən (Stokkem) Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || Schoppen (kaarten). || Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2
schors schil: šęl (Stokkem), šɛl (Stokkem) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schorseneer schorseneer: sjorsenere (Stokkem) [DC 76 (2002)] I-7
schort zonder borststuk scholkje: sjölkske (Stokkem) voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] III-1-3
schot helling: ęleŋ (Stokkem) De helling van het dak. [N 64, 139] II-9
schotel baar: (vr.); met kleine tuit eraan het woord teil kent men hier niet; wel het bovengenoemde woord met dezelfde betekenis  bø&#x0304r (Stokkem), schotel: šōtəl (Stokkem), šūətəl (Stokkem, ... ) een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje klein teldertje: klēͅi̯(n) tɛjjerkə (Stokkem), schoteltje: sjø&#x0304təlkə (Stokkem) schoteltje [ZND 45 (1946)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schoudermanteltje pelerine (<fr.): pa.rlərin (Stokkem) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
schouders schouder(s): šau̯ǝrs (Stokkem) De schouder loopt van de schoft naar beneden in een punt uit. Zie afbeelding 2.18. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1 en 32.2] I-9