19784 |
hond |
hond:
o.nt (L423p Stokkem),
ond (L423p Stokkem),
oͅnt (L423p Stokkem)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honig:
hoǝ.nǝx (Q284a Stokkem),
honing:
ōǝneŋ (L423p Stokkem),
ūǝnǝŋ (L423p Stokkem)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pers:
pię.rs (L423p Stokkem)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoogaltaar:
hoegaltaor (L423p Stokkem)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34638 |
hoofdbord |
kraan:
krān (L423p Stokkem)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
kopdoek:
kǫp˱dōk (L423p Stokkem),
plag:
plak (L423p Stokkem),
plaggetje:
pleͅkskə (L423p Stokkem)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
geperste kop:
geperste kop (L423p Stokkem),
hoofdem:
uitem (L423p Stokkem),
øjtəm (L423p Stokkem),
hoofdkaas:
øjtki:s (L423p Stokkem),
hoofdvlees:
uitvleis (L423p Stokkem),
øjtvlɛjs (L423p Stokkem),
øͅytfleͅi.s (L423p Stokkem),
kipkap:
kepkap (L423p Stokkem),
kepkáp (L423p Stokkem)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
loeës (L423p Stokkem)
|
luis
III-4-2
|
33932 |
hoofdstel |
halster:
ɛlstǝr (L423p Stokkem),
hoofdsel:
ø̜tšǝlǝ (L423p Stokkem)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
34330 |
hoog varken |
steltser:
stɛltzǝr (L423p Stokkem)
|
Varken dat op hoge poten loopt. [N 76, 23; monogr.]
I-12
|