22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwechj (L423p Stokkem)
|
De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
kruidwis wijden:
kroetwechj wije (L423p Stokkem),
{ja}:
ja dat gebruik bestaat nog
/ (L423p Stokkem)
|
Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)] || De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
20712 |
kruim |
boterham:
bōtəram (L423p Stokkem),
snede:
snēͅi̯j (L423p Stokkem),
šnēͅi̯j (L423p Stokkem)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
greumel:
grèuimel (L423p Stokkem),
kruimeltje:
krøməlkə (L423p Stokkem)
|
kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
24039 |
kruinschering |
kruinschering:
de kroenschering (L423p Stokkem),
tonsuur (<fr.):
de tonsuur (L423p Stokkem)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
krys (L423p Stokkem),
krȳ.s (L423p Stokkem)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-11, I-9
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
crucifix (L423p Stokkem),
kruussefiks (L423p Stokkem),
kruis:
kruus (L423p Stokkem)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krysbē̜i̯n (L423p Stokkem)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
23807 |
kruisdagen |
kruisdagen:
kruusdaag (L423p Stokkem)
|
De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24100 |
kruisheer |
kruisheer:
kruus(h)ier (L423p Stokkem)
|
Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|