21346 |
lui (lieden) |
lui:
alle leui zien vandaag boete op h⁄t velsch aan ⁄t meië (L423p Stokkem),
ly(3)̄j (L423p Stokkem),
mensen:
de minse zien vandaag allemaol boeten op het velch aan ⁄t meië (L423p Stokkem),
minsən (L423p Stokkem)
|
De mensen zijn vandaag alle buiten op het veld en maaien. Mensen of lieden of lui enz. [ZND 04 (1924)] || lui (lieden) [ZND m] || mensen [RND]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
ook materiaal znd 28, 53
bøəkə (L423p Stokkem),
grijnen:
ook materiaal znd 28, 53
grinə (L423p Stokkem)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
loeje (L423p Stokkem)
|
Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
loeje (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23474 |
luiden voor een begrafenis |
de doodsklok luiden:
de doedsklok loeje (L423p Stokkem)
|
Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
dòk (L423p Stokkem)
|
luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18919 |
luieren |
faulenzen (du.):
voeëlense (L423p Stokkem)
|
luierikken
III-1-4
|
20281 |
luiermand |
kastkindskorf:
kaskejnjškø̜rǝf (L423p Stokkem),
kindskorf:
kinškø̜rǝf (L423p Stokkem),
kīēndskurf (L423p Stokkem),
kĭĕnsjkərəf (L423p Stokkem)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)] || Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.]
II-12, III-2-2
|
26325 |
luikapje |
kapje:
kɛpkǝ (L423p Stokkem)
|
Luifel of apart houten kapje dat bij de standerdmolen bevestigd is boven dat gedeelte van de luias dat naar buiten steekt. Zie ook afb. 66. [N O, 25s; Sche 21]
II-3
|
19029 |
luilak |
duimendraaier:
doemendreijer (L423p Stokkem),
faulenzer (du.):
voeëlenser (L423p Stokkem),
vuilik:
voulek (L423p Stokkem)
|
luiaard || luierik || luiwammes
III-1-4
|