25053 |
beetje, een weinig |
beetje:
bitsje (L423p Stokkem),
get:
get (L423p Stokkem),
kritsel:
kritsel (L423p Stokkem),
prutsje:
pritske (L423p Stokkem),
smeet:
smieët (L423p Stokkem),
vits:
vets (L423p Stokkem)
|
beetje, een weinig
III-4-4
|
18536 |
bef |
bavetje (<fr.):
baveͅtšə (L423p Stokkem)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23868 |
begeleider van het baldakijn |
hemelwacht:
eimelwach (L423p Stokkem)
|
De begeleiders van de hemel, bijvoorbeeld vier leden van de schutterij [hiëmelwach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24092 |
begijn |
begijn:
begein (L423p Stokkem)
|
De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20434 |
begrafenismaal |
uitvaart:
oetvaart (L423p Stokkem)
|
het begrafenismaal [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
bezei:
bezeij (L423p Stokkem)
|
benul
III-1-4
|
30757 |
behangen |
tapisseren:
tapǝsērǝ (L423p Stokkem)
|
Zie kaart. De techniek van het opplakken van behangselpapier met alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van behangjute. [N 67, 92a; monogr.]
II-9
|
30758 |
behangsel |
tapisseerpapier:
tapǝsērpǝpīr (L423p Stokkem)
|
Wandbedekking, vroeger vervaardigd van weefsels en leer, tegenwoordig meestal van papier. Een patroon op behangpapier werd in L 423 'dessin' ('dǝsęŋ') genoemd. [N 67, 92b; monogr.]
II-9
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
schaar:
šīǝr (L423p Stokkem)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
22906 |
beieren |
beieren:
[OVT]
beierde (L423p Stokkem)
|
Beieren. [Willems (1885)]
III-3-2
|