23632 |
met de collecteschaal rondgaan |
met de schotel rondgaan:
met de sjootel rondgoon (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)] || Een schaalcollecte, een collecte voor een bijzonder doeleind, waarbij met neen open schaal werd rondgegaan [schaolkollekt?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
štūtǝ (L423p Stokkem)
|
[N 19, 75]
I-12
|
17868 |
met de linkerhand |
met de linkerhand:
meͅt də lenkerhand (L423p Stokkem),
met de linkse hand:
mɛtə lɛŋksə a.nt (L423p Stokkem)
|
met de linkerhand [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
31474 |
met de pinhamer bewerken |
pinnen:
penǝ (L423p Stokkem),
uitpinnen:
ūtpenǝ (L423p Stokkem)
|
Een koperen werkstuk met de pinhamer bewerken. Het uitpinnen heeft als doel het uiteinde van het koper zo dun en scherp mogelijk te maken. Volgens de invuller uit L 246 kan men door het uitpinnen ook een boord van bijvoorbeeld een deksel dat niet breed genoeg is, op deze wijze wijder maken. Het woordtype haren, dat door informanten uit Q 117 en Q 118 werd opgegeven, wordt meestal gebruikt voor het met behulp van een haarhamer harden en scherpmaken van de snede van een zeis. De haarhamer heeft een kop die aan één of aan beide zijden in een pin uitloopt. Zie ook de lemmata "haren", "haargetuig" en "haarhamer" in Wld I.3, pag. 40 e.v. [N 64, 93a; N 66, 34a]
II-11
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
klatsen:
klatsǝ (L423p Stokkem)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
De tol wordt met het touw draaiend in één cirkel geworpen (cirkel van 0,5 m doormeter) De tol moet draaien in dezen cirkel, draait hij dan moet hij vanzelf eruit loopen al draaiend of eruit rollen terwijl hij ophoudt (dit laatste noemt nen reizen) Draait de tol niet dan moet hij in t midden van den cirkel gelegd, als straf. De andere medespelers mogen hem net hun tol die gewoon wordt opgedraaid en geworpen eruit werpen tot buiten de omtreklijn. n speler die n bestraften tol met zijn regelmatig geworpen tol raakt en wiens tol ook niet zou draaien hoeft niet in te leggen en wordt niet bestraft.
’t perk doppen (L423p Stokkem),
zijpenspringen:
soms
zieppesprengen (L423p Stokkem)
|
Welke bijzondere spelen doen de kinderen met de priktol? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)], [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
22761 |
met een priktol spelen -> een priktol bovenhands uitwerpen |
klieven:
ook in het perk; t Bestaat hierin. n tol wordt in t midden gelegd, en met den geworpen tol tracht men dezen te klieven of te verminken. Gelukt het bij uitzondering hem te klieven dan krijgt de winnaar als beloning de peel di de ijzeren draaipunt.
kleèven (L423p Stokkem)
|
Welke bijzondere spelen doen de kinderen met de priktol? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bezǝ (L423p Stokkem)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vā.rǝ (L423p Stokkem)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
rijden:
ręi̯.ǝ (L423p Stokkem)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|