17961 |
schoppen |
stampen:
wɛchstampə (L423p Stokkem)
|
stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
schöppe (L423p Stokkem),
sjöppe (L423p Stokkem),
sjəppən (L423p Stokkem)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || Schoppen (kaarten). || Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
31694 |
schors |
schil:
šęl (L423p Stokkem),
šɛl (L423p Stokkem)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
33585 |
schorseneer |
schorseneer:
sjorsenere (L423p Stokkem)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
18283 |
schort zonder borststuk |
scholkje:
sjölkske (L423p Stokkem)
|
voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21367 |
schot |
helling:
ęleŋ (L423p Stokkem)
|
De helling van het dak. [N 64, 139]
II-9
|
19506 |
schotel |
baar:
(vr.); met kleine tuit eraan het woord teil kent men hier niet; wel het bovengenoemde woord met dezelfde betekenis
bø̄r (L423p Stokkem),
schotel:
šōtəl (L423p Stokkem),
šūətəl (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem)
|
een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
klein teldertje:
klēͅi̯(n) tɛjjerkə (L423p Stokkem),
schoteltje:
sjø̄təlkə (L423p Stokkem)
|
schoteltje [ZND 45 (1946)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18679 |
schoudermanteltje |
pelerine (<fr.):
pa.rlərin (L423p Stokkem)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33783 |
schouders |
schouder(s):
šau̯ǝrs (L423p Stokkem)
|
De schouder loopt van de schoft naar beneden in een punt uit. Zie afbeelding 2.18. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1 en 32.2]
I-9
|