22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinterklaos (L423p Stokkem)
|
6 december, Sint Nicolaas, Sinterklaas [tsinterkloaës]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxəlēͅr (L423p Stokkem)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxələ (L423p Stokkem)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
sjerlot (L423p Stokkem),
šərloͅtə (L423p Stokkem)
|
sjalot || sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (L423p Stokkem)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
18686 |
sjerp |
processiesjerp:
pərseͅsišeͅrp (L423p Stokkem)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slāi (L423p Stokkem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
bunt ɛn blāuw gāuwə (L423p Stokkem),
slaan:
pārs eͅn blauw slōn (L423p Stokkem)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
klaproos:
klaprōēs (L423p Stokkem),
kolbloem:
kolbloom (L423p Stokkem)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slo͂pmøͅts (L423p Stokkem)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|