19598 |
wasketel |
tijn:
tei̯n (L423p Stokkem)
|
wastobbe
III-2-1
|
19669 |
wasknijper |
klemmetje:
klɛmkə (L423p Stokkem),
klɛmkəs (L423p Stokkem),
kliefje:
klēfkə (L423p Stokkem),
lijnwaadspin:
līvəspen (L423p Stokkem)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] || knijper, wasspeld || wasspeld
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
lijnwaadskorf:
livǝskø̜rǝf (L423p Stokkem),
lijnwaadsmandel:
livǝsmanjǝl (L423p Stokkem),
polonaise:
pǫlǝnē̜zǝ (L423p Stokkem),
wasmand:
wasmanj (L423p Stokkem),
wasmandel:
wasmanjǝl (L423p Stokkem)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
19741 |
wastafel, wasbak |
lavabo:
lavəbō (L423p Stokkem)
|
wastafel [N 64 (1973)]
III-2-1
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblās (L423p Stokkem)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
18302 |
waterdichte laars |
laars:
laarze (L423p Stokkem)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
mūr (L423p Stokkem),
dalende sleeptoon
mūr (L423p Stokkem),
waterketel:
wātərketəl (L423p Stokkem)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24632 |
waterloot |
scheut:
sjèuit (L423p Stokkem)
|
waterloot
III-4-3
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wātǝrpas (L423p Stokkem)
|
Toestel waarmee gecontroleerd kan worden of iets horizontaal is. Zie ook afb. 89. Zie voor een beschrijving van een luchtbelwaterpas ook het lemma "waterpas" in Wld II.9, pag. 59-60. [N 64, 85a]
II-11
|
33631 |
waterput |
put:
poͅt (L423p Stokkem),
pøt (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem,
L423p Stokkem),
waterput:
waterput (L423p Stokkem)
|
[N 12 (1961)] [RND 08] [Willems (1885)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|