33646 |
hoek van een stuk land |
tip:
tøp (P056p Stokrooie),
top:
tōp (P056p Stokrooie)
|
Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.]
I-8
|
29940 |
hoektroffel |
hoek:
hōk (P056p Stokrooie)
|
Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.]
II-9
|
22358 |
hoepel |
trul:
tril (P056p Stokrooie)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
trullen:
trille (P056p Stokrooie)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hoesten (P056p Stokrooie)
|
zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|
29817 |
holle steen |
dalle:
dal (P056p Stokrooie
[(meervoud: dalǝ)]
),
welfsel:
wølfsǝl (P056p Stokrooie)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
hommel (P056p Stokrooie)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (P056p Stokrooie)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hoͅ.nt (P056p Stokrooie)
|
hond [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondenkot:
hoͅndəkoͅt (P056p Stokrooie)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|