| 33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wentjǝlǝ (L318p Stramproy)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
| 18201 |
zich verkleden |
omkleden:
Verkleijen doet men met karnaval.
omkleijen (L318p Stramproy)
|
Hoe zegt men in uw dialekt zich verkleden, andere kleren aandoen, om b.v. in de tuin te gaan werken? Ik moet me even... [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
| 20496 |
zich verslikken |
verslikken:
verslikke (L318p Stramproy)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33038 |
zicht |
zicht:
zext (L318p Stramproy)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
| 17783 |
zien, kijken |
zien:
zēən (L318p Stramproy)
|
zien [RND]
III-1-1
|
| 32780 |
zigzageg, s-eg |
zigzag:
seksak (L318p Stramproy)
|
Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
| 17644 |
zijde |
zij:
pien inne ziej (L318p Stramproy)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
| 29161 |
zijden |
zijstukken:
zistøkǝ (L318p Stramproy)
|
De zijkanten van het handweefgetouw. Het zijn zware en vrij grote houten platen, waarin de poten vastzitten. [N 39, 7a]
II-7
|
| 34580 |
zijladder |
leiers:
lęi̯ǝrs (L318p Stramproy)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
| 32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lęi̯ǝrs (L318p Stramproy)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|