25405 |
haartrekker |
trekkertje:
trɛkǝrkǝ (L432p Susteren)
|
Voorwerp waarmee men na het krabben de resterende haren van het varkenslijf verwijdert. Meestal is dit een al of niet kromgeslagen spijker of haakje, al dan niet in een blokje hout bevestigd. Ook een houtje met een touwtje werd wel eens gebruikt. Men draait een achtergebleven haar -vooral de haren op de nek zijn soms lastig af te krabben- rond de spijker of het haakje, waarna men hem afrukt. [N 28, 33b]
II-1
|
17750 |
haarvlecht |
vlecht:
vlög (L432p Susteren)
|
vlecht [SGV (1914)]
III-1-1
|
17581 |
haarwrong |
kuif:
koef (L432p Susteren)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20782 |
haas |
haas:
haas (L432p Susteren),
hāās (L432p Susteren),
hazen (mv.):
haze (L432p Susteren)
|
haas [SGV (1914)] || Haas, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)] || hazen [SGV (1914)]
III-4-2
|
22348 |
haasje-over |
bokjespringen:
/
bukske sjprènge (L432p Susteren),
bokspringen:
boksjpreͅŋə (L432p Susteren)
|
haasje over [SND (2006)] || Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18986 |
haast hebben |
jagen:
jagen (L432p Susteren),
jààgə (L432p Susteren)
|
door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
gejaagd:
gəjààch (L432p Susteren),
haastig:
hoastig (L432p Susteren),
opgejaagd:
opgejaagt (L432p Susteren)
|
haastig [SGV (1914)] || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagele (L432p Susteren)
|
hagelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelkorrel:
hagelkorrels (L432p Susteren),
hagelsteen:
hagelsjtein (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
hagelsteen [SGV (1914)] || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (L432p Susteren)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|