e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luchtpijpen luchtpijpen: luchpiepe (Susteren) luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)] III-1-1
luchtx lucht: lŏch (Susteren) lucht [SGV (1914)] III-4-4
lucifer zwegel: zjwêgel (Susteren) lucifer [SGV (1914)] III-2-1
lui lui: lui (Susteren), luije (Susteren), vuil: vōēl (Susteren) lui (traag) [SGV (1914)] || niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)] III-1-4
lui (lieden) lui: lūū (Susteren) lui (lieden) [SGV (1914)] III-3-1
luid schreien beuken: böke (Susteren), janken: jánkə (Susteren), krijten: kriete (Susteren) krijten [SGV (1914)] || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiden luiden: loewe (Susteren) luiden [SGV (1914)] III-3-3
luier luier: later  luujer (Susteren), strontdoek: sjróntdook (Susteren), windel: winjel (Susteren) luier [SGV (1914)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] III-2-2
luieren luilakken: luilàkkə (Susteren), vuiliken: voelikke (Susteren) zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] III-1-4
luilak luilak: luilak daste bès (Susteren) luilak [~, die je bent] [SGV (1914)] III-1-4