e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mismaakt mismaakt: mismaak (Susteren) mismaakt [SGV (1914)] III-1-2
mist, nevel (alg.) mist: mis (Susteren), moek: muk (Susteren) mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] III-4-4
modder, slijk modder: módder (Susteren), móddər (Susteren) modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)] III-4-4
moe moeg: meug (Susteren), mø.ch (Susteren) moe [RND], [SGV (1914)] III-1-2
moed moed: moot (Susteren), mōōt (Susteren) onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)] III-1-4
moeder moeder: mooder (Susteren) moeder [SGV (1914)] III-2-2
moedervlek moedervlek: moodervlek (Susteren), moodərvlèk (Susteren) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)] III-1-1
moedig (zijn) lef: lèf höbbənt (Susteren) moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] III-1-4
moeilijk vooruitkomen strobbelen: strubbele (Susteren) lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)] III-1-2
moeras ven: vęn (Susteren), zomp: zomp (Susteren) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8