23337 |
wonder |
wonder:
wŏnjer (L432p Susteren)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
hōēze (L432p Susteren),
nest hebben:
de vogel het e nés (L432p Susteren),
wonen:
wone (L432p Susteren),
woonə (L432p Susteren)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1, III-4-1
|
22722 |
woonwagen |
woonwagen:
woonwage (L432p Susteren),
woonwààgə (L432p Susteren)
|
De woonwagen van kermisklanten [karrakiekast, brak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21267 |
woord |
woord:
wo.rt (L432p Susteren),
woord (L432p Susteren)
|
woord [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
21014 |
wormstekig |
wormstekig:
WBD/WLD
wórmsjtéékich (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
25450 |
worst maken |
worst(en) maken:
wōš mākǝ (L432p Susteren)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|
22430 |
worstelen |
ringen:
ringen (L432p Susteren),
worstelen:
woͅrstələ (L432p Susteren)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
20709 |
worstenbroodje |
saucijsbrood:
broodjes met worst in
sociesbrauwtjes (L432p Susteren),
saucijzenbroodje:
#NAME?
sosiesbrewtje (L432p Susteren),
worstenbroodje:
broodjes met worst in
woostebrauwtjes (L432p Susteren)
|
verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)] || Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
hakken:
hakǝ (L432p Susteren)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L432p Susteren)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|