e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lui lui: lui (Swalmen, ... ), luije (Swalmen) lui (traag) [SGV (1914)] || niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)] III-1-4
lui (lieden) lui: luuj (Swalmen), mensen: miense (Swalmen), minsən (Swalmen) lui (lieden) [SGV (1914)] || lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || mensen [RND] III-3-1
luid schreien beuken: bäöke (Swalmen), janken: jankə (Swalmen), keken: kààke (Swalmen) krijten [SGV (1914)] || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiden luiden: loeje (Swalmen), loejə (Swalmen) luiden [SGV (1914)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de mis luiden: loeje (Swalmen, ... ) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] III-3-3
luier luier: luiər (Swalmen), pisdoek: pisdook (Swalmen) luier [SGV (1914)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] III-2-2
luieren vuiliken: voelikke (Swalmen), vôelikke (Swalmen) zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] III-1-4
luilak vuile thomas: voele Thomas (Swalmen), vuilik: voellik, die je bent (Swalmen) Het gebruik op zaterdag vóór Pinksteren degene die het laatst uit bed is, uit te schelden [luilak]. [N 88 (1982)] || luilak [~, die je bent] [SGV (1914)] III-1-4, III-3-2
luisteren luisteren: løstərə (Swalmen) luisteren [SGV (1914)] III-1-1
luizen luizen: lūūs (Swalmen) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: luizen [N 93 (1983)] III-3-2