e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vissen vissen: vissə (Swalmen), vèsse (Swalmen) visschen (ww.) [SGV (1914)] || Vissen, hengelen. III-3-2
vissnoer viem: viem (Swalmen, ... ), visviem: veͅsvīm (Swalmen), vèsviem (Swalmen) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] || Hengelsnoer. || Snoer, spec. hengelsnoer. III-3-2
visvangst vangst: vangs (Swalmen) Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)] III-3-2
vlaai vlaai: flaaj (Swalmen) Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaai met deegdeksel vlaai met deksel: flaaj mit dèksel (Swalmen) Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaai met reepjes deeg riempjesvlaai: reemkesflaaj (Swalmen) Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaaienvulling spijs: sjpīēs (Swalmen) Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaaischotel vlaaienschotel: flaa:iesjóttel (Swalmen), flajesjottel (Swalmen), (vr.).  flaa.jesjóttel (Swalmen) schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)] III-2-1
vlaams vlaams: vlaoms (Swalmen) Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)] III-3-1
vlaamse gaai markolf: ma.rkoef (Swalmen), markoef (Swalmen), schreek: sjrèk (Swalmen), sjrèè.k (Swalmen), sjréék (Swalmen) gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || vlaamse gaai III-4-1