33295 |
braambessen |
bramelten:
bromǝltǝ (L331p Swalmen),
brǭmǝltǝ (L331p Swalmen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
grasmus:
graasmös (L331p Swalmen),
strts:
sjtrèù.ts (L331p Swalmen)
|
braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
bramelen:
bráomel (L331p Swalmen),
bramelten:
WLD
braomelte (L331p Swalmen),
brameltenstruik:
broaməltəštroek (L331p Swalmen)
|
braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broaje (L331p Swalmen)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
brākǝ (L331p Swalmen),
keuken:
keuke (L331p Swalmen),
kotsen:
kotsə (L331p Swalmen),
kòtse (L331p Swalmen),
spijen:
sjpieje (L331p Swalmen)
|
Braken of breken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 292 worden, als het deeg klaar is na een maand liggen, werkende stoffen o.a. honing, potas en ammoniak met koolzuur in het deeg gebracht. Het deeg wordt dan met de braak gekneed en omgegooid. De ligperiode van het deeg vooraf kan variëren van een paar dagen (Q 112) tot een halfjaar (Q 198b) of zelfs een jaar (L 271). Het deeg moet eigenlijk verstorven zijn. [N 29, 89a; monogr.] || kotsen [SGV (1914)] || Overgeven - Kent men het woord kokken, koken i.b.v. overgeven, neiging hebben tot overgeven? Zo ja, uitspraak. [DC 32 (1960)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
II-1, III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bramelenvlaai:
braomeleflaaj (L331p Swalmen)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29765 |
brand |
vuur:
vȳr (L331p Swalmen)
|
De gloeiïng van de oven - Coopman, pag 8. [monogr.]
II-8
|
19860 |
branden |
branden:
branje (L331p Swalmen),
de sjtoof brandj (L331p Swalmen)
|
branden [SGV (1914)] || brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
brander:
brenjər (L331p Swalmen)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
20562 |
brandewijn |
klare:
klaorə (L331p Swalmen)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|