e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Swalmen

Overzicht

Gevonden: 6165
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de hoogkar doen achteroverslaan opstoten: opštōtǝ (Swalmen) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de hort op? op joets: op joets (Swalmen) op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] III-3-1
de huiszegen bidden huiszegen beden: de hoeszaege baeje (Swalmen) De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen aansteken aansteken: aansjtaeke (Swalmen), kaerseaansjtaeke (Swalmen) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] || De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen doven uitdoen: oetdoon (Swalmen) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarten couperen afheffen: aafhöffe (Swalmen), afkrijgen: Krieg dich mer n kaart aaf: neem maar een kaart van het stapeltje.  aafkriege (Swalmen), afnemen: Kaarte - (van de sjtok).  aafnumme (Swalmen), afpakken: n Kaart - (van de sjtok).  aafpakke (Swalmen), heffen: hø͂ͅfə (Swalmen), høͅfə (Swalmen) 1. Afnemen, afpakken. || Afnemen, afhandig maken. || Afpakken, afnemen, afhandigmaken. || Bij kaartspel: een kaart of kaarten van de stok nemen. || Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten ronddelen delen: deile (Swalmen), geven: gēͅvə (Swalmen) De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten schudden schuddelen: Sub sjödde: De kaarte sjöddele.  sjöddele (Swalmen), schudden: sjø͂ͅdə (Swalmen), sjøͅdə (Swalmen) 1. Schudden. || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten steken steken: sjtēͅkə (Swalmen) De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kar gereformeerd maken de kar lam maken: dǝ kɛr lām mākǝ (Swalmen) De berries van de stortkar averechts onder de bak doordraaien, zodat de kar onbruikbaar wordt [N 17, 87 + 93] I-13