34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opstoten:
opštōtǝ (L331p Swalmen)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
21416 |
de hort op? |
op joets:
op joets (L331p Swalmen)
|
op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)]
III-3-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegen beden:
de hoeszaege baeje (L331p Swalmen)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
aansjtaeke (L331p Swalmen),
kaerseaansjtaeke (L331p Swalmen)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] || De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
oetdoon (L331p Swalmen)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
afheffen:
aafhöffe (L331p Swalmen),
afkrijgen:
Krieg dich mer n kaart aaf: neem maar een kaart van het stapeltje.
aafkriege (L331p Swalmen),
afnemen:
Kaarte - (van de sjtok).
aafnumme (L331p Swalmen),
afpakken:
n Kaart - (van de sjtok).
aafpakke (L331p Swalmen),
heffen:
hø͂ͅfə (L331p Swalmen),
høͅfə (L331p Swalmen)
|
1. Afnemen, afpakken. || Afnemen, afhandig maken. || Afpakken, afnemen, afhandigmaken. || Bij kaartspel: een kaart of kaarten van de stok nemen. || Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
delen:
deile (L331p Swalmen),
geven:
gēͅvə (L331p Swalmen)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
schuddelen:
Sub sjödde: De kaarte sjöddele.
sjöddele (L331p Swalmen),
schudden:
sjø͂ͅdə (L331p Swalmen),
sjøͅdə (L331p Swalmen)
|
1. Schudden. || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
steken:
sjtēͅkə (L331p Swalmen)
|
De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34628 |
de kar gereformeerd maken |
de kar lam maken:
dǝ kɛr lām mākǝ (L331p Swalmen)
|
De berries van de stortkar averechts onder de bak doordraaien, zodat de kar onbruikbaar wordt [N 17, 87 + 93]
I-13
|