24733 |
lange dunne tak |
gard:
WLD
gēért (Q032b Sweikhuizen)
|
Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24418 |
langpootmug |
hooiwagen:
WLD
höjwáágə (Q032b Sweikhuizen)
|
Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18222 |
lap |
lap:
láp (Q032b Sweikhuizen)
|
sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23752 |
laten wijden |
zegenen:
roazekranszèègene (Q032b Sweikhuizen)
|
Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25226 |
lauw weer |
moe (weer):
meug wéér (Q032b Sweikhuizen)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
WLD
dòwf (Q032b Sweikhuizen, ...
Q032b Sweikhuizen)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
lèj (Q032b Sweikhuizen)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
laeverwoosj (Q032b Sweikhuizen)
|
leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25161 |
licht vriezen |
rouwvrosten:
rŏĕvròsjə (Q032b Sweikhuizen)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20254 |
lijkenhuisje |
lijkenhuisje:
liekehuuske (Q032b Sweikhuizen)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|