25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
berg:
bērg (L246a Swolgen),
berm:
bērm (L246a Swolgen),
hoop:
hoeep (L246a Swolgen),
hopen (mv.):
huup (L246a Swolgen),
klomp:
ps. boven de ó moet nog een lengteteken staan; deze combinatieletter is niet te maken!
klómp (L246a Swolgen),
macht:
Ien de bèèk zÅØte (zote) visse mit de macht: in de beek zaten zeer veel vissen.
macht (L246a Swolgen),
stapel:
stapel (L246a Swolgen)
|
grote hoeveelheid || hoop [SGV (1914)] || hoop, ongeordende stapel || hoopen (mv.) [SGV (1914)] || vormloze massa
III-4-4
|
24640 |
grote waterweegbree |
mierik:
mierk (L246a Swolgen)
|
lepelbladsoort
III-4-3
|
18872 |
gruwelijk |
beestig:
bieestig (L246a Swolgen)
|
gruwelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
19082 |
guit |
guit:
guut (L246a Swolgen)
|
guit [SGV (1914)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gŭlde (L246a Swolgen)
|
gulden [SGV (1914)]
III-3-1
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gŭnne (L246a Swolgen)
|
gunnen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
schuiverig (weer):
schuverig (L246a Swolgen),
zuur (weer):
zoeër (L246a Swolgen)
|
guur, kil
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęx (L246a Swolgen)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
haagappel:
haagappel (L246a Swolgen),
hegappel:
hegappel (L246a Swolgen)
|
haagappel [SGV (1914)] || haagappel, vrucht vd hagedoorn
III-4-3
|
29637 |
haam |
haam:
hām (L246a Swolgen)
|
Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.]
I-10
|