18841 |
hopen |
hopen:
huuëpe (L246a Swolgen)
|
hopen
III-1-4
|
18233 |
horloge |
loge:
loe ezie (L246a Swolgen)
|
horloge [SGV (1914)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
hompelaar:
hŏŏmpeler (L246a Swolgen)
|
hompelvoet [SGV (1914)]
III-1-2
|
17812 |
houden |
houden:
hālde (L246a Swolgen)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
liefhebben:
liefhèbbe (L246a Swolgen)
|
liefhebben [SGV (1914)]
III-3-1
|
31880 |
houtrasp |
rijf:
rīf (L246a Swolgen)
|
Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.]
II-12
|
19629 |
houtskool |
houtskool:
hōltskō̞l (L246a Swolgen),
kool:
kō̞l (L246a Swolgen)
|
houtskool
III-2-1
|
19476 |
houtspaander |
flimp:
flēmp (L246a Swolgen)
|
spaander om vuur in de pijp te steken
III-2-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
splēntǝr (L246a Swolgen)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
ö lang
hōltwörm (L246a Swolgen)
|
houtworm
III-4-2
|