e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bederven, gezegd van pekel bederven: (de pekel) bǝdęrft (Tegelen) De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.] II-1
bediend worden bediend worden: bedeend waere (Tegelen, ... ) Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)] || Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvangen. [N 96D (1989)] III-3-3
bedorven ei verlegen ei: vǝrlē̜gǝn ęi̯ (Tegelen), vuil ei: vūl ęi̯ (Tegelen) [N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.] I-12
bedriegen bedriegen: bedreege (Tegelen), bedrege (Tegelen), beseibelen: sterker en ongunstiger dan betoepe  bezie’bbele (Tegelen), betoepen: betoeppe (Tegelen), verneuken: verneu’ke (Tegelen) bedotten, bedonderen || bedriegen || bedriegen, beetnemen || bedriegen, ook: iemand iets wijsmaken || bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)] III-1-4
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis stallen: štɛl (Tegelen), stelling: štɛleŋ (Tegelen) Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.] I-6
bedsprei bedsprei: be̝ͅtšpreͅi̯ (Tegelen) bedsprei [RND] III-2-1
beekprik steenprikker: sjteinprikker (Tegelen) negenoog (vis) III-4-2
beeldzijde van een geldstuk kruis: Krüts of mungk.  krüts (Tegelen) Kruis. III-3-2
beemd band/bend: bānt (Tegelen), bē̜nt (Tegelen) Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.] I-8
been, beenderen bot: bot (Tegelen), knook: knaok (Tegelen, ... ), knowk (Tegelen), knèùk (Tegelen), knò.k (Tegelen), knòòk (Tegelen), knóók (Tegelen), knö:k (Tegelen), knök (Tegelen), knöèk (Tegelen) beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)] III-1-1