e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wafel wafel: Syst. Veldeke  waofel (Tegelen), waofels (Tegelen), Syst. WBD  waofel (Tegelen), wò‧fel (Tegelen), Syst. WBD Een bij uitstek Limburgs nieuwjaarsgebak zijn de z.g. "natte waofels"en de "druëge waofels"(natte en droge wafels). De natte wafels hebben de vorm van een hart, en worden in speciale gegoten ijzeren wafelpannen gebakken, telkens in "ringen van 5 stuks tegelijk. Het bakken vereist een zekere handigheid en routine, omdat de wafels aan 2 zijden moeten worden gebakken waartoe de pan op het juiste moment telkens boven het open vuur gekanteld moet worden. Vlak voor het consumeren worden ze rijkelijk met suiker bestrooid. De droge wafels beginnen stilaan de natte wafels te verdringen, hoewel de echte Limb.families niet gemakkelijk de natte wafels zullen loslaten. De droge wafels worden in velerlei vorm, afhankelijk van de grootte van het wafelijzer, gebakken; rond en vierkant en rechthoekig, terwijl ook de dikte varieert van zeer dun tot ± 1 cm dikte.  waofel (Tegelen) Wafel [N 16 (1962)] III-2-3
wagen wagel: wāgǝl (Tegelen), wagen: wāgǝ (Tegelen) Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.] I-13
wagenmaker radmaker: rātmē̜kǝr (Tegelen), wagenmaker: wāgǝmākǝr (Tegelen), wāgǝmē̜kǝr (Tegelen) De algemene benaming voor de vakman die karren, wagens en wielen vervaardigt en herstelt. Het woord stelmaker was ook bekend bij de respondenten uit Tegelen (L 270), Weert (L 289), Neer (L 294), Montfort (L 382), Limbricht (L 434), Genhout (Q 19b), Doenrade (Q 27), Oirsbeek (Q 33), Maastricht (Q 95) en Klimmen (Q 111). Het werd in de dialecten van die plaatsen echter niet gebruikt. Sommige zegslieden merkten ervan op dat het woord alleen in het zuiden van Nederlands-Limburg in plaatsen langs de Duitse grens gebruikelijk was. Reparaties aan de houten onderdelen van karren en wagens konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Nederweert (L 288), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Bocholt (L 317), Horn (L 325), Bree (L 360), Gerdingen (L 360a), Gruitrode (L 366), Kessenich (L 370), Maasbracht (L 377), Montfort (L 382), Meeswijk (L 424), Stein (Q 15), Geleen (Q 21), Schinnen ( 32), Nuth (Q 36), Amby (Q 102), Berg en Terblijt (Q 103), Margraten (Q 192) en Vijlen (Q 208). Defecte metalen onderdelen van karren en wagens werden doorgaans door de plaatselijke smid hersteld. Dit was het geval in: Blerick (L 269), Houtblerick (L 269a), Tegelen (L 270), Venlo (L 271), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Urmond (Q 14), Stein (Q 15), Schinveld (Q 30), Brunssum (Q 35), Maastricht (Q 95), Sibbe (Q 101a), Amby (Q 102) en Wittem (Q 204). In Waubach (Q 117a) werd dit werk door een bankwerker gedaan. Die noemde men schlosser (šlø̜sǝr). Zie ook het lemma ɛkoudsmidɛ in wld II.11, pag. 2.' [N G, 1a; N G, 2; Lu 5, 18a-b; A 27, 18a-b; RND 77; L 34, 18; monogr.] II-12
wagenmakerij timmerij: tømǝri (Tegelen), werkhuis: węrkhūs (Tegelen), werkplaats: węrkplāts (Tegelen) De werkplaats van de wagenmaker. [N G, 3] II-12
waggelen dazelen: dazele (Tegelen), schravelen: sjraavele (Tegelen), sjravele (Tegelen), strompelen: sjtròmpele (Tegelen), sjtrómpele (Tegelen), strompele (Tegelen), waggelen: wagkele (Tegelen) lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] || slingerend lopen [N 38 (1971)] III-1-2
wak in het ijs gat: ein gaat (Tegelen, ... ), Opm.: de Nederlandse benamingen wak en bijt zijn in ons dialect volkomen onbekend. (aa = sleeptoon).  ⁄n gaat (Tegelen, ... ) gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] || gat in het ijs, waar het water niet bevroren is [DC 44 (1969)] III-4-4
wal wal: wal (Tegelen) Wand van de kleiput, overgaand in de heuvelrand rond de groeve. [monogr.] II-8
walk koek: kōk (Tegelen  [(meervoud: kø̄̄k)]  ) Kleikoek van circa 3 cm breedte die met behulp van de afstrijkboog van de rechthoekige blokken klei werd gesneden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛafstrijkboogɛ.' [monogr.] II-8
walkbank walkbank: walǝk˱baŋk (Tegelen), walkenbankje: walǝkǝbɛŋkskǝ (Tegelen) Kneedtafel; tafel waarop een brok klei grondig gekneed en geslagen wordt om de klei weker en buigzamer te maken en de lucht eruit te persen. [N 49, 11b; monogr.] II-8
walken walken: walǝkǝ (Tegelen) De klei met de handen kneden. Volgens de invuller uit L 163 was het walken vergelijkbaar met deeg kneden met de handen. [N 49, 11a; monogr.] II-8