e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broekzak achter vottentas: votte-tès (Tegelen), vottetes (Tegelen), vottentasje: votte-teske (Tegelen), votte-tèske (Tegelen), vottetèske (Tegelen) achterbroekzak || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij boksentas: bòksetes (Tegelen), bóksetès (Tegelen), bôkse-tes (Tegelen), bôkse-tès (Tegelen) broekzak || broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer broeder: brooər (Tegelen), broer: bro:r (Tegelen), broor (Tegelen, ... ), brōr (Tegelen, ... ) broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] III-2-2
brok of steek klei kluit: klūt (Tegelen) [N 98, 25; monogr.] II-8
brokje klei strop: štrø̜p (Tegelen) Brokje klei dat is achtergebleven in de hoek van een neergeslagen vorm. [N 98, 84; monogr.] II-8
brokkelhoef brokkelhoef: (mv)  brǫkǝlhōvǝ (Tegelen) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
bromtol huildop: huuldop (Tegelen) Bromtol. III-3-2
bron sprong: sjrunk (Tegelen), šprøŋ (Tegelen), šprøŋk (Tegelen) bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Opwellend water in de kleiput, veroorzaakt door de graafwerkzaamheden. [N 98, 26; monogr.] II-8, III-4-4
bronstig berig: bē̜rex (Tegelen), breustig: brȳstex (Tegelen), brø̄stex (Tegelen), brø̄stǝx (Tegelen), brø̜i̯stex (Tegelen), brø̜stex (Tegelen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries hits: hęts (Tegelen), paards: pē̜rs (Tegelen), tochtig: tø̜xtex (Tegelen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9