20769 |
brood |
brood:
broed (L270p Tegelen),
broëd (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
brōət (L270p Tegelen),
bruǝt (L270p Tegelen),
bruət (L270p Tegelen),
brūət (L270p Tegelen),
brôet (L270p Tegelen),
Verklw. bruëdje met broëd wordt steeds roggebrood bedoeld
broëd (L270p Tegelen)
|
brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND] || Rechthoekige blok klei. Een hoeveelheid ɛbrodenɛ lag in L 270 steeds gebruiksklaar opgestapeld in het aardhuisje (ē̜rthysk\) - Tegels Dialek, pag. 79. Zie ook het lemma ɛkleihuisjeɛ.' [monogr.]
II-8, III-2-3
|
25623 |
brood met gaten in de kruim |
daar is de bakker doorgekropen:
dǭ es dǝ bɛkǝr dōrgǝ í krǭpǝ (L270p Tegelen),
grove rijs:
grǭvǝ rīs (L270p Tegelen)
|
Wanneer de grondstoffen niet gelijkmatig over het deeg verdeeld zijn, kan dit zich wreken in de structuur van de kruim van het gebakken brood. Als de gist niet goed fijngemaakt is, kunnen er grote gaten in de kruim ontstaan (Schoep blz. 125). De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69a luidde: "Hoe noemt u brood met gaten in de kruin?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' (= "binnenste van het brood") moest zijn heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Men had immers ''kruin'' de betekenis "korst" kunnen geven (zie wbd ii afl. 1 blz. 126 in de vertaling) maar uit de antwoorden blijkt dat geenszins. In het lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor.' [N 29, 69a; N 29, 69b]
II-1
|
25593 |
brood netten |
afwassen:
āfwasǝ (L270p Tegelen),
nat maken:
nāt mākǝ (L270p Tegelen)
|
Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
25613 |
brood uit de oven halen |
uithalen:
ūthǭlǝ (L270p Tegelen)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|
25616 |
brood uit het blik of van de plaat halen |
omkiepen:
(de blikken worden) ø̜mgǝkip (L270p Tegelen),
uit de bus(sen) doen:
ūt dǝ bø̜s dōn (L270p Tegelen)
|
Een eventueel opgegeven object brood, weg e.a. wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 52]
II-1
|
20710 |
broodje |
broodje:
het gewone broodje
bruëdjes (L270p Tegelen),
meest langw. soms ronde met of zonder krenten en/of rozijnen
bruëdjes (L270p Tegelen),
Syst. Veldeke Tegenwoordig; kwamen na de mestelle en kadetjes
bruëdjes (L270p Tegelen),
Syst. WBD
brūūdjes (L270p Tegelen),
Syst. WBD Gewone broodjes worden met rissen aan elkaar gebakken en daarna gescheiden; de zijkanten zijn daardoor zacht. Ze kunnen rond en ovaal zijn (langwerpig).
bruëdje (L270p Tegelen),
kadetje:
het gewone broodje
kedètjes (L270p Tegelen),
meest langw. soms ronde met of zonder krenten en/of rozijnen
kedetjes (L270p Tegelen),
Syst. Veldeke Kwamen na de mestelle en voor de bruedjes
kadetjes (L270p Tegelen),
Syst. WBD Kadetjes worden elk afzonderlijk gebakken en hebben daardoor hardere korsten.
kadetje (L270p Tegelen),
Syst. WBD Kedetjes zijn groter dan brËËdjes
kedetjes (L270p Tegelen),
mastel:
mesjtèl (L270p Tegelen),
Syst. Veldeke
mestel (L270p Tegelen),
Syst. Veldeke De oudste mij bekende naam is ~; nog voorkomend in een oud kermisliedje: "nem blanke moer mèt koffie en dao mestelle bijj".
mestelle (L270p Tegelen),
Syst. WBD Bestelle zijn groter dan gewone broodjes; rond met in het midden een uitsparing.
bestelle (L270p Tegelen),
wittebroodje:
Syst. WBD
witte bruudje (L270p Tegelen)
|
kadetje, hard gebakken en rond van vorm || verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)] || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25655 |
broodkar |
bakkerswagen:
bɛkǝrswāgǝ (L270p Tegelen),
broodwagen:
bruǝtwāgǝ (L270p Tegelen)
|
Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.]
II-1
|
25493 |
broodkorst |
kop:
kø̜p (L270p Tegelen),
korstje:
kø̜rsǝs (L270p Tegelen)
|
De broodkorst aan de beide uiteinden van het brood. [N 29, 55; monogr.]
II-1
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broedmets (L270p Tegelen),
broëd-mets (L270p Tegelen),
broëdmets (L270p Tegelen),
brōēdmetz (L270p Tegelen)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25500 |
broodoven |
bakkersoven:
bɛkǝrsǭvǝ (L270p Tegelen),
broodoven:
bruǝtǭvǝ (L270p Tegelen),
oven:
ǭvǝ (L270p Tegelen),
ǭǝvǝ (L270p Tegelen)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|