e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achteruit terug: trȳk (Tegelen) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruittrappen houwen: hǫu̯ǝ (Tegelen), slaan: šlǭn (Tegelen) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achterwand achterbred: axtǝrbrēt (Tegelen), bredje: brē.tjǝ (Tegelen), schuifbredje: šūf˱brētjǝ (Tegelen) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk aars: aars (Tegelen), bats: bats (Tegelen), batse (Tegelen), batterij: batterie (Tegelen), Schertsend.  batterie (Tegelen), vot: vot (Tegelen) [N 10c (1961)] [N 10c (1995)]deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] III-1-1
achterwerkers binnenwerkers: benǝnwęrǝkǝrs (Tegelen) Metselstenen voor de binnenste spouwmuur. Volgens de invuller uit L 210 werden de binnenmuren van een goedkopere en zachtere steen opgetrokken. Ze werden na het metselen met een troffel met specie bestreken en met een natte handveger glad gestreken. Het opmetselen van de binnenmuur werd in L 289 en L 289b 'binnenwerk' ('benǝwęrǝk') of 'achterwerk' ('axtǝrwęrǝk') genoemd. Zie voor het woordtype 'boerengrauw' ook het lemma 'Metselsteenkwaliteit' in wld ii.8, pag. 72. [N 31, 35g; monogr.] II-9
acoliet acoliet: akkeliet (Tegelen) Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)] III-3-3
adamsappel adamsappel: adamsappel (Tegelen, ... ), adamsknobbel: adamsknoebel (Tegelen), knobbel: knoebel (Tegelen), zuipknookje: zōēpknèùkske (Tegelen) adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1
ademen ademen: aodeme (Tegelen), aome (Tegelen, ... ), ademhalen: aojen maole (Tegelen), asemen: aoseme (Tegelen) ademen [N 10a (1961)] III-1-1
ader ader: ader (Tegelen), aor (Tegelen, ... ) ader [N 10a (1961)] III-1-1
advent advent (<lat.): advent (Tegelen) De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)] III-3-3