18149 |
horrelvoet |
paardsvoet:
perdsvoot (Q197a Terlinden)
|
Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
houden van:
van hotte (Q197a Terlinden)
|
liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22183 |
houtduif |
wilde duif:
wil doef (Q197a Terlinden)
|
Wilde duif [N 94 (1983)]
III-4-1
|
30076 |
houten klosje |
knab:
knap (Q197a Terlinden)
|
Houten klosje met daarin een geboord gat waarlangs het touw met aan de onderzijde het gewicht van het schietlood, naar beneden kan zakken. Zie ook afb. 29. [N 30, 11b; monogr.]
II-9
|
34367 |
houten stamper |
aardappelstamper:
ęrpǝlstāmpǝr (Q197a Terlinden)
|
Houten stamper om aardappelen voor de varkens mee tot puree te stampen. [N 18, 133; N 18, 134; S 20, add.; monogr.]
I-12
|
23559 |
houtskool voor het wierookvat |
houtskool:
haotskoeël (Q197a Terlinden)
|
Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18962 |
huichelaar |
huichelaar:
huigeler (Q197a Terlinden)
|
een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
huichelen:
huigele (Q197a Terlinden)
|
zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18044 |
huiduitslag |
brobbels:
Pukkeltjes.
broebele (Q197a Terlinden)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18876 |
huilen |
beuken:
bèùeke (Q197a Terlinden),
bèùke (Q197a Terlinden),
joenken:
joenke (Q197a Terlinden)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-2-1
|