24175 |
jong en kaal vogeltje |
vogeltje:
vø͂ͅgəlkə (K358b Tervant, ...
K358b Tervant)
|
vogeltje [ZND 04 (1924)]
III-4-1
|
34314 |
jong varken |
baggen (mv.):
bage (K358b Tervant)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
21335 |
jood |
jood:
jōͅt (K358b Tervant)
|
jood [ZND m]
III-3-1
|
18725 |
kam |
kam:
kamp (K358b Tervant)
|
kam (enkelvoud - meervoud) [ZND m]
III-1-3
|
18208 |
kiel |
kiel:
kīl (K358b Tervant)
|
kiel [ZND m]
III-1-3
|
34486 |
kippenveer |
pluim:
plai̯m (K358b Tervant)
|
[L 5, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
kist:
kest (K358b Tervant)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babələ (K358b Tervant, ...
K358b Tervant),
lameren:
Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.
lamērə (K358b Tervant)
|
praten, kletsen [ZND m]
III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knęxt (K358b Tervant)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
17921 |
knellen |
pitsen:
pitse (K358b Tervant)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|