| 17592 |
oog |
oog:
oo:x (Q118a Terwinselen)
|
oog [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17757 |
oor |
oor:
oeë:r (Q118a Terwinselen)
|
oor [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17615 |
oorlel |
oorlel:
oeë:rlel (Q118a Terwinselen)
|
oorlel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 25358 |
op de borrel gaan |
accijnzen halen:
aksęjnsǝ hǭlǝ (Q118a Terwinselen),
komen ruiken:
komǝ ryxǝ (Q118a Terwinselen)
|
Voordat een varken geslacht wordt, komen de buren het prijzen in de hoop op een borrel te worden getrakteerd. Ook komt het voor dat dit gebeurt, als het varken gedood is. Soms blijven de inspanningen die men zich voor de borrel moet getroosten beperkt tot wat prijzende woorden, soms helpt men even mee het varken op de grond te trekken of het dier vast te houden, zodat de slachter het de keel kan doorsnijden. [N 28, 4]
II-1
|
| 25409 |
oren verwijderen |
afsnijden:
āfšniǝ (Q118a Terwinselen)
|
De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69]
II-1
|
| 25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
ketel:
kɛsǝl (Q118a Terwinselen)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
| 20812 |
pekel |
pekel:
pīǝkǝl (Q118a Terwinselen)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
| 25454 |
pekelkuip |
tijn:
zeŋ (Q118a Terwinselen)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
| 25420 |
pezen |
pezen:
pēzǝ (Q118a Terwinselen)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
| 25421 |
pezen blootleggen |
pezen vrijmaken:
pēsǝ vręjmākǝ (Q118a Terwinselen)
|
Men maakt een snede achter de achillespees, waardoor deze bloot komt te liggen. Door het door de snede ontstane gat steekt men meestal een balkje, vaak voorzien van inkepingen. waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen schuiven. Zo wordt voorkomen dat het dier "dichtklapt". [N 28, 62; monogr.]
II-1
|