e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
viool viool: en viôl (Tessenderlo) Viool. [Willems (1885)] III-3-2
viooltje viooltje: fiooltje (Tessenderlo) Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)] I-7
vis, algemeen vis: vis (Tessenderlo) vis [Willems (1885)] III-4-2
visgraatpatroon visgraat: ves˲grǭt (Tessenderlo) š˲grǭtprǝfil en vǝrštē̜k L 387; %%de volgende termen duiden een haaks visgraatpatroon in een parketvloer aan: de strookjes hout vormen een hoek van 45¬∞ met de lengte- en breedtelijnen en sluiten rechthoekig in elkaar%% visgraat die voorspringt: veš˲grǭt ˲dē̜ vȳršpre [N 54, 131a; N 54, 131b; N 54, 131c] II-9
vishengel vislijn: vischlijn (Tessenderlo) Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] III-3-2
vissen vissen: visse(n) (Tessenderlo) Visschen. [Willems (1885)] III-3-2
visvangmand fuik: fǫwǝjk (Tessenderlo) Gevlochten, fuikvormige mand waarmee vis, en dan met name paling, gevangen wordt. [N 40, 103] II-12
vitsen vitsen: vetǝ (Tessenderlo) Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.] II-9
vlaai vlaai: met toelichting van de bereidingswijze (bloem, gist, melk, zout, suiker, kaneel)  vlaaiə (Tessenderlo) fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)] III-2-3
vlaai met deegdeksel appelbrood: appelbroed (Tessenderlo), appelvlaai: appelvlaai (Tessenderlo), toe vlaai: toevlaai (Tessenderlo) een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)] III-2-3