30104 |
fundament van de schoorsteen |
fondatie:
fondǭsi (K353p Tessenderlo)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
de fondatie uitgraven:
dǝ fǫndǭsi øt˲grǭvǝ (K353p Tessenderlo),
fundaties uitgraven:
føndǭsīs˱ øt˲grǭvǝ (K353p Tessenderlo),
zullen uitgraven:
zølǝ øt˲grǭvǝ (K353p Tessenderlo)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
19094 |
futloze jongen |
flauwe, een -:
flaave (K353p Tessenderlo),
lummel:
da’s n lummel (K353p Tessenderlo),
da’s ne lummel (K353p Tessenderlo)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaan (K353p Tessenderlo),
go:n (K353p Tessenderlo),
gōn (K353p Tessenderlo)
|
gaan [ZND 01 (1922)], [ZND m] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
kotje:
kottekes van de schoen (K353p Tessenderlo),
koͅtəkəs (K353p Tessenderlo)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28762 |
gabardine |
gabardine:
gabǝrden (K353p Tessenderlo)
|
Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.]
II-7
|
21557 |
gadeslaan? |
gadeslaan:
Z⁄n zaoke gooi slaoge (K353p Tessenderlo)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
22733 |
gaffel |
gaffel:
de gaffel (K353p Tessenderlo),
de gaffel toe (K353p Tessenderlo),
de gaffel toe zetten (K353p Tessenderlo),
de gaffəl toe (K353p Tessenderlo),
gaffels:
sluiten
de gaffels slowətən (K353p Tessenderlo)
|
Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
26331 |
gaffels |
gaffels:
gafǝls (K353p Tessenderlo)
|
De ijzeren of houten haken op het gaffelwiel waartussen de gaffelreep loopt. [N O, 25o]
II-3
|
26327 |
gaffelwiel, gaffelrad |
gaffelwiel:
gafǝlwīl (K353p Tessenderlo)
|
Het met ijzeren of houten haken (gaffels) bezette wiel aan de luias, waarover de gaffelreep loopt. Zie ook afb. 65. [N O, 25n; A 42A, 46; N O, 25l]
II-3
|