18368 |
lange grijze kous |
slob:
slobbe (K353p Tessenderlo),
slobə (K353p Tessenderlo)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
gevel:
gevel (K353p Tessenderlo),
lange gevel:
lange gevel (K353p Tessenderlo),
lange neus:
lange neus (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
laŋə neus (K353p Tessenderlo),
laŋən nøs (K353p Tessenderlo),
wipneus:
wipneus (K353p Tessenderlo)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18599 |
lange onderbroek? |
onderbroek:
oͅndərbruk (K353p Tessenderlo)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17809 |
langen |
langen:
B.v. een ekster of een andere vogel langen (roven, uithalen).
langen (K353p Tessenderlo),
Vogels langen (uithalen van nestende vogels).
langen (K353p Tessenderlo)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33323 |
langwerpige hoeve |
boerderij:
[boerderij] (K353p Tessenderlo)
|
Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a]
I-6
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strēp (K353p Tessenderlo)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
stilletjes:
da gaat stillekes aan (K353p Tessenderlo),
da gaat stillekesaan (K353p Tessenderlo)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
34017 |
langzamer |
hou:
hǫu̯ (K353p Tessenderlo)
|
Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96]
I-10
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
laateyere (K353p Tessenderlo),
lanteeren (K353p Tessenderlo),
lanteyere (K353p Tessenderlo),
lantɛ:ərən (K353p Tessenderlo)
|
lantaarn [ZND 01 (1922)], [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
18222 |
lap |
lap:
lap (K353p Tessenderlo),
nə làp stòf (K353p Tessenderlo),
muts:
møts (K353p Tessenderlo)
|
Hoe noemt U: een lap stof [N 62 (1973)] || Lapje leer dat men ter reparatie op een scheur op het schoeisel zet. [N 60, 233g] || Sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 114 (2002)]
II-10, III-1-3
|