21398 |
vreemde (man) |
vreemde mens:
nə vrɛmdə mäns (K353p Tessenderlo)
|
Een vreemde man. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
25203 |
vriesweer |
vries:
vrīs (K353p Tessenderlo)
|
vorst (vriesweer) [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
goeivrouw:
goeivrève (K353p Tessenderlo),
gōējvrééəf (K353p Tessenderlo),
goeiwijf:
goeiweief (K353p Tessenderlo)
|
Hoe noemt men de (gediplomeerde) vrouw die helpt bij de geboorte, indien er geen dokter aanwezig is? (nld. vroedvrouw) [ZND 46 (1946)] || vroedvrouw [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
də estəmes (K353p Tessenderlo),
dɛstə mis (K353p Tessenderlo),
vroegmis:
de vriemis (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
də vriməs (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
vriemis (K353p Tessenderlo)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
[klankwettige variant van vrouw!!!, rk]
vrijəf (K353p Tessenderlo),
vrouwmens:
fraeməš (K353p Tessenderlo),
freͅməs (K353p Tessenderlo),
wijf:
wēf (K353p Tessenderlo),
wêf (K353p Tessenderlo)
|
vrouw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)]
III-3-1
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vɛ̄ǝzǝ[kalf] (K353p Tessenderlo),
vaarzenmutten:
vei̯ǝzǝmø̜tǝ (K353p Tessenderlo),
vɛ̄ǝzǝmøtǝ (K353p Tessenderlo)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gęrǝm (K353p Tessenderlo),
gɛrǝm (K353p Tessenderlo),
schaap:
sxǭp (K353p Tessenderlo)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zeug:
zøx (K353p Tessenderlo),
zog:
zux (K353p Tessenderlo)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
dowəvin (K353p Tessenderlo),
doəvin (K353p Tessenderlo),
doͅə`ven (K353p Tessenderlo),
duivin (K353p Tessenderlo),
duivinnetje:
dowəvinneke (K353p Tessenderlo)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Wijfje[sduif]. [Goossens 1b (1960)] || Wijfjesduif. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ęn (K353p Tessenderlo)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|