20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
bəšøməlt (Q209p Teuven)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20540 |
beschimmelen |
schimmelen:
šømələ (Q209p Teuven)
|
Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
1a-m
beschuut (Q209p Teuven)
|
beschuit [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
21241 |
bestelwagen |
camionnette (fr.):
p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.
camionnette (Q209p Teuven)
|
bestelwagen
III-3-1
|
25105 |
bestendig weer |
vast (weer):
vaz (Q209p Teuven),
ə vās wēͅr (Q209p Teuven)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] || lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21471 |
betalen |
betalen:
ps. omgespeld volgens Frings.
bətālə (Q209p Teuven),
overkomen:
ps. omgespeld volgens Frings.
øvər kōmə (Q209p Teuven)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
bətrikə (Q209p Teuven),
gaan regenen:
ət xeͅt reͅnə (Q209p Teuven),
zich gaan betrekken:
də lu(w)ət xeͅt səx bətreͅkə (Q209p Teuven)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beuk (Q209p Teuven)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
te rijp:
te riep (Q209p Teuven)
|
beurs [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
karotenstal:
karūǝtǝštāl (Q209p Teuven)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|