33307 |
schoffelmachine |
binette:
bin`ęt (Q209p Teuven)
|
Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51]
I-5
|
34629 |
schokken |
stuiken:
štukǝ (Q209p Teuven)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
18331 |
schootsvel |
leren scholk:
lēͅrəšolək (Q209p Teuven)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
karschop:
kāršǫp (Q209p Teuven),
schop:
šǫp (Q209p Teuven)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
19506 |
schotel |
aarden pateel:
ɛjədə patijəl (Q209p Teuven),
schotel:
zoals in ABN
šoͅtəl (Q209p Teuven)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
ondertas:
oͅndərtas (Q209p Teuven)
|
schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18679 |
schoudermanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅlərin (Q209p Teuven)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21368 |
schreeuwen |
beuken:
bø̜̄i̯ǝkǝ (Q209p Teuven)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
šrybər (Q209p Teuven)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
vreten:
vrɛ̄jətə (Q209p Teuven)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|