21337 |
kletswijf |
kwek:
Van Dale: kwek, I. iem. die kwekt, kletskous; - II. (gew.) kwak.
kwek (L374p Thorn),
waswijf:
waswief (L374p Thorn),
wauwelaar:
wauweliër (L374p Thorn)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17893 |
klieven |
kloven:
kluive (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
splijten:
spliete (L374p Thorn)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
klimop:
ideosyncr.
klumop (L374p Thorn),
WLD
klimop (L374p Thorn)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19973 |
klink |
pruim:
prūm (L374p Thorn)
|
Vrouwelijk geslachtsdeel. [N 76, 15]
I-12
|
17736 |
klinken |
klabatteren:
klabattere (L374p Thorn),
klatsen:
klaatse (L374p Thorn)
|
klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
26462 |
klisspaan |
plaat:
plāt (L374p Thorn)
|
Een plat stuk ijzer in het kropgat van de bovenste molensteen om klissen stuk te slaan. [N O, 18f]
II-3
|
24536 |
klit |
bedelaarsluis:
idiosyncr.
baedeliərsloes (L374p Thorn),
klit:
klet (L374p Thorn),
idiosyncr.
klit (L374p Thorn),
WLD
klit (L374p Thorn)
|
Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)] || klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
klokken:
klokǝ (L374p Thorn)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
27302 |
klok |
klok:
klǫk (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Ronde zeer zware steenklomp of klokvormig stuk gesteente dat met de platte kant naar beneden in het dak zit. Deze klomp was gewoonlijk met een dun laagje kolenstof bezet, zodat hij van buitenuit niet te herkennen was. Deze bollen of klompen konden zonder voorafgaande waarschuwing plotseling omlaag vallen. De informant uit Q 113 definieert deze klompen als versteende boomstammen waarvan de schil uit kool bestaat. Hierdoor hebben ze onvoldoende verband in het gesteente. Ook het woordtype "boomvot" (Q 121, Q 121c) wijst op een boomrest. [N 95, 896; N 95, 529; monogr.; Vwo 415; Vwo 425]
II-5
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kits (L374p Thorn)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|