e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meevaller bijval: bieval (Thorn) een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)] III-3-1
mei mei: de mei (Thorn), meij (Thorn) De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] III-3-2
meiboom mei: mɛj (Thorn), meiboom: meiboum (Thorn) De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.] II-9, III-3-2
meid, dienstmeid dienstbode: dēnsbōi̯ǝ (Thorn), maagd: māxt (Thorn), maagdje: mɛxtjǝ (Thorn), mɛ̄tjǝ (Thorn) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn doorn: doôre (Thorn), haagdoorn: -  haagdoirə (Thorn), hagendoorn: hagedoure (Thorn) haagdoorn [SGV (1914)] || kleine rode besjes aan de meidoorn [snottebelle] [N 38 (1971)] || meidoorn [DC 13 (1945)] III-4-3
meikever meikever: ideosyncr.  meikever (Thorn), WLD  meikèèver (Thorn), meikeverd: meikêvert (Thorn) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)] III-4-2
meikoningin meikoningin: meikeuningin (Thorn) Het gebruik om op 30 april of een dag in mei een meisje tot koningin of een jongen tot koning te kiezen [meikoningin]. [N 88 (1982)] III-3-2
meineed meineed: mieneid (Thorn), valse eed: valsen eid (Thorn) een valse eed, meineed [N 96D (1989)] III-3-1
meiraap reube: ideosyncr.  reube (Thorn) De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)] I-7
meisje met wie een jongen verkering heeft liefste: leefstə (Thorn), meid: meit (Thorn), meidje: maidje (Thorn), zien mèètje (Thorn) het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)] III-2-2