27701 |
opleidingsgebouw |
opleidingsgebouw:
oplęjdeŋsgǝbuw (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Plaats waar men de aankomende mijnwerker in het vak schoolt. Met de afkorting T.W.I. wordt bedoeld "Training Works Instructions". De Bovengrondse Vakschool, de B.V.S., leidde op tot bankwerker en elektricien (Kemp pag. 35). [N 95, 24; N 95, 24 add.]
II-5
|
18811 |
opletten |
opletten:
oplètte (L374p Thorn)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18810 |
oplettend |
waakzaam:
waaksaam (L374p Thorn),
waakzaam (L374p Thorn)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gaelt opma.kə (L374p Thorn)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝ (L374p Thorn)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vel (L374p Thorn)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
27859 |
opproppen |
afsluiten met waterpatronen:
āfslø̜jtǝ męt wātǝrpatroanǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Eisden])
|
Een met springstof gevuld gat door middel van een waterpatroon of een van steenstof of leem gemaakte prop afsluiten. [N 95, 404; monogr.; Vwo 15; Vwo 48; Vwo 126; Vwo 177; Vwo 569; Vwo 571]
II-5
|
18959 |
oprecht |
oprecht:
oprecht (L374p Thorn),
rechtuit:
recht-ōēt (L374p Thorn)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18030 |
oprispen |
opstoten:
opstoate (L374p Thorn),
rupselen:
röpsele (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
terugstoten:
trökstôôte (L374p Thorn)
|
oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
21157 |
oprit |
oprit:
oprit (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|