e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

Gevonden: 6288
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boot(je) boot(je): boot (Thorn), bôat (Thorn) een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
bord bord: boͅrt (Thorn), telder: telder (Thorn) bord [Roukens 03 (1937)] || bord om van te eten [Van Ginneken NE] III-2-1
bordenrek, schotelrek rekje: rékske (Thorn) rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)] III-2-1
boren boren: boarǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Algemene benaming voor het maken van boorgaten. Volgens Vanwonterghem (pag. 73) is het woordtype "boren" ook van toepassing op het maken van diepboringen. Het is daarom ook opgenomen in het lemma Diepboren. [N 95, 801; Vwo 167] II-5
boren naar klei boren: bōrǝ (Thorn) Door middel van boringen onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van klei. Daartoe werd een lange, holle buis in de grond gedreven. In L 270 werd de boorbuis opgehangen aan een katrol. Deze werd door de arbeiders een rolkop (rǫlkǫp) genoemd. Het boren naar klei kwam zelden voor omdat de klei doorgaans niet diep zat. De opgave uit L 297 betreft de gresbuizenindustrie. [N 98, 33; monogr.] II-8
borgen uitstel geven: oetstel gaeve (Thorn), uitstel van betaling (zn.): oetsel van betaling (Thorn) uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)] III-3-1
borrel borrel: borrel (Thorn), drupje: drapke (Thorn) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3
borrelen (van water) bobbelen: bòbbele (Thorn), borrelen: borrele (Thorn, ... ), borreljt (Thorn), pruttelen: pruttele (Thorn) bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)] || bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)] III-4-4
borrelglaasje borrelglaasje: borrelglaeske (Thorn) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borst borst: bǫrst (Thorn), roede: rōj (Thorn) Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2] I-9, II-3