21178 |
boot(je) |
boot(je):
boot (L374p Thorn),
bôat (L374p Thorn)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
bord:
boͅrt (L374p Thorn),
telder:
telder (L374p Thorn)
|
bord [Roukens 03 (1937)] || bord om van te eten [Van Ginneken NE]
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
rekje:
rékske (L374p Thorn)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
27335 |
boren |
boren:
boarǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Algemene benaming voor het maken van boorgaten. Volgens Vanwonterghem (pag. 73) is het woordtype "boren" ook van toepassing op het maken van diepboringen. Het is daarom ook opgenomen in het lemma Diepboren. [N 95, 801; Vwo 167]
II-5
|
29616 |
boren naar klei |
boren:
bōrǝ (L374p Thorn)
|
Door middel van boringen onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van klei. Daartoe werd een lange, holle buis in de grond gedreven. In L 270 werd de boorbuis opgehangen aan een katrol. Deze werd door de arbeiders een rolkop (rǫlkǫp) genoemd. Het boren naar klei kwam zelden voor omdat de klei doorgaans niet diep zat. De opgave uit L 297 betreft de gresbuizenindustrie. [N 98, 33; monogr.]
II-8
|
21879 |
borgen |
uitstel geven:
oetstel gaeve (L374p Thorn),
uitstel van betaling (zn.):
oetsel van betaling (L374p Thorn)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
borrel:
borrel (L374p Thorn),
drupje:
drapke (L374p Thorn)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
bobbelen:
bòbbele (L374p Thorn),
borrelen:
borrele (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn),
borreljt (L374p Thorn),
pruttelen:
pruttele (L374p Thorn)
|
bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)] || bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
borrelglaasje:
borrelglaeske (L374p Thorn)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrst (L374p Thorn),
roede:
rōj (L374p Thorn)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-3
|