e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tienray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
man, manspersoon kerel: kel (Tienray), man: man (Tienray), mān (Tienray), manskerel: manskel (Tienray), mansmens: mansmīns (Tienray), mens: mīns (Tienray), vent: vēnt (Tienray) man || man, kerel || man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] || manspersoon III-2-2
mand korf: kø̜̄rǝf (Tienray), mand: mant (Tienray) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mangel, wringer mangel: mángel (Tienray) Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
manier manier: mənier (Tienray) de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)] III-1-4
manken lam lopen: laam loeëpe (Tienray) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2
mankeren mankeren: mankiere (Tienray), schelen: schille (Tienray) Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] III-1-2
mannelijk ree reebok: rieëbok (Tienray) Ree, mannetjesree [N 94 (1983)] III-4-2
mannelijk schaap bok: bok (Tienray), ram: ram (Tienray) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke eend wielder: wielder (Tienray), wildǝr (Tienray) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend I-12, III-4-1
mannelijke gans genderik: gēndǝrik (Tienray), genk: gēnk (Tienray), gɛ̄ŋk (Tienray) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]gent, mannetjesgans I-12, III-4-1