e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haasje-over bokjespringen: bùkskë spréngë (Tongeren, ... ), /  bukske springe (Tongeren), bùkskë spréngë (Tongeren) / [SND (2006)] || Bokje springen; kinderspel (haasje-over). || het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag] [N 112 (2006)] III-3-2
hagedis slangtis: lan’tis (Tongeren) hagedis [ZND B2 (1940sq)] III-4-2
hagelbui hagelslag: mv.: -slêug (st! (zelden gebruikt)  hôgëlslôog (Tongeren) hagelbui III-4-4
hagelen hagelen: hôgëlë (Tongeren) hagelen III-4-4
hagelslag muizenkeuteltjes: muizekeuteltje  mauzëkeutëlkë (Tongeren) chocoladekorreltje III-2-3
hagelsteen, hagelkorrel hagel: hôgël (Tongeren), hagelbol: hōͅgəlbol (Tongeren), #NAME?  hoͅgəlbøl (Tongeren), hagelsteen: mv.: -stèin (st!)  hôgëlstèin (Tongeren) hagelkorrel, hagelsteen || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hak hak: hák (Tongeren), krebber: krɛbǝr (Tongeren), pollevie: pǫlǝvi (Tongeren), vers: vas (Tongeren) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen hak: hàk (Tongeren), pollevie: pòllëvīē (Tongeren), Een hiel.  pollevie (Tongeren), vers: de vas (Tongeren), də va.s (Tongeren), vas (Tongeren, ... ) hak (van de schoen) [ZND B1 (1940sq)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hak van schoen || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Kent u het woord pollevie? Uitspraak en betekenis. toelichting: wat wordt hiermee bedoeld? [ZND 48 (1954)] || pollevij (hak van schoen) III-1-3
hak van het blad van de zeis vars: va.s (Tongeren) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
hakbord kapbred: kapbrêed (Tongeren), kapbrêet (Tongeren) hakbord III-2-1