e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honingbloem honingsbloem: [Hoya carnosa] cf GrTh 400  hónĕngsbloem (Tongeren) honingbloem III-4-3
hoofd hoofd: h"üjt (Tongeren), hoeyt (Tongeren), høit (Tongeren), høͅyət (Tongeren), B.v. zi op ur huit gevale?  høit (Tongeren), kop: kop (Tongeren, ... ), koͅp (Tongeren, ... ) [N 10 (1961)]een kop [ZND A1 (1940sq)] || hoofd [N 10b (1961)] III-1-1
hoofd (spotnamen) bol: he het iet in zene bol  bol (Tongeren), knikker: knekər (Tongeren), de het ne rone kneker  kneker (Tongeren), kobbes: købəs (Tongeren), tets: tjes (Tongeren), (waals)  tjis (Tongeren) [N 10 (1961)]hoofd [N 10b (1961)] III-1-1
hoofdaltaar hoogaltaar: t hoogaltaor (Tongeren) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hoofdbalken van de eg [eg]balken: [eg]˱ba.lǝkǝ (Tongeren), buitenbalken: bau̯tǝbalǝkǝ (Tongeren), zijbalken: zái̯balǝkǝ (Tongeren) De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.] I-2
hoofddoek kopdoek: kòpdoek (Tongeren), neusdoek: nø̄zduk (Tongeren), plag: plax (Tongeren), syn. neusdoek.  plàk, plàg (Tongeren), plaggetje: pleͅkskə (Tongeren), plɛgskə (Tongeren) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek der boerinnen || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)] || soort sjaal vóór voorhoofd (tegen wind, warmte of koude) I-4, III-1-3
hoofdkaas hoofdie: hùytï (Tongeren), hoofdkaas: hø.ytke:s (Tongeren), højtkēs (Tongeren), høytkēs (Tongeren), høͅətkēs (Tongeren), hùydkées (Tongeren), vleesgerecht Dë hùydkées van mèt Swartenbroeck wô¯s bëkàant Dë goeië smôkëlëkë hùydkées van vrüggër wiént én dë slàchtëraië vërdróngë dùr dën indüstriélë kip-kap  hùydkées (Tongeren) gehakt vlees (speciaal van het hoofd van varkens) [ZND B2 (1940sq)] || hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)] || zult III-2-3
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen begijnenkap: begoinəkap (Tongeren), kap: kap (Tongeren), kapje: Verkleinwoord van [kap].  keͅpkə (Tongeren) hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdkussen hoofdkussen: hùydkùssë (Tongeren), kussen: køͅsə (Tongeren) hoofdkussen [ZND 27 (1938)] III-2-1
hoofdluis haarluis: hoərlau̯s (Tongeren), luis: laauws (Tongeren), lai̯s (Tongeren), laus (Tongeren), lau̯s (Tongeren), poes: barg.  pōēs (Tongeren) hoofdluis [N 26 (1964)] || luis [Willems (1885)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2