e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luiden luiden: de klok laaiə (Tongeren), la[i.}ja (Tongeren), la[i}jə (Tongeren), lajje (Tongeren), lājə (Tongeren), slaan: de klok sleŭn (Tongeren) De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] || Luiden. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3
luiden voor de mis luiden: t ləd (Tongeren), luiden voor de mis: ’t led veur de mes (Tongeren), ’t let veur de mes (Tongeren) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] III-3-3
luiden voor een begrafenis de doodsklok luiden: de dóidsklòkke laije (Tongeren) Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luier doek: dyk (Tongeren), kinderdoek: kɛndərdyk (Tongeren), pisdoek: pi.sduk (Tongeren), pisduk (Tongeren, ... ), vees: Mv. veste, meestal dim. veske.  ves (Tongeren), windel: Minder [freq.].  we.ndəl (Tongeren) luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] || luiers (kinderdoeken) [ZND B1 (1940sq)] III-2-2
luiermand kinderkorf: keenderkerf (Tongeren), kenderkeurf (Tongeren), kindskorf: kéndskörf (Tongeren) korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)] III-2-2
luifel? [idem?] plooi: Plooien.  plōͅi̯ (Tongeren) luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)] III-1-3
luigat, zoldergat kot: kū.t (Tongeren), zolderkot: zǫlǝrkū.t (Tongeren) Het gat waardoor de luireep loopt en waardoor de zakken worden opgetrokken. Het gat wordt meestal afgesloten door de luival. Daar er sprake kan zijn van een binnen- en een buitenreep, kan het gat zich in en/of buiten de molen bevinden. Bij de standerdmolen bevindt zich een luival in de galerij, buiten de molen. In de watermolen daarentegen is een dergelijke voorziening doorgaans binnen in de molen aan te treffen. [N O, 25u; A 42A, 44 add.; Jan 236; Coe 213; Grof 239] II-3
luikjes of valdeurtjes in het binnendeksel van een duivenmand afsluitklepjes: afsluitklepjes (Tongeren) Hoe heet verder in Uw dialect: luikjes en valdeurtjes in het binnendeksel? [N 93 (1983)] III-3-2
luikoord, luiketting kettel: kɛtǝl (Tongeren) Het koord of de ketting waarmee de zakken in de watermolen worden opgetrokken of afgelaten. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluireep, luikettingɛ.' [Jan 232; Coe 208; Grof 235; N O, 25b; A 42A, 44; N O, 25c; N O, 25d; A 42A, 47] II-3
luilak luiaard: lùyàar (Tongeren), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luijaar (Tongeren), luierik: lùyërïk (Tongeren), luilap: lùylap (Tongeren), ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  leujlap (Tongeren) luiaard || luilak [ZND 01 (1922)] III-1-4