23217 |
luiden |
luiden:
de klok laaiə (Q162p Tongeren),
la[i.}ja (Q162p Tongeren),
la[i}jə (Q162p Tongeren),
lajje (Q162p Tongeren),
lājə (Q162p Tongeren),
slaan:
de klok sleŭn (Q162p Tongeren)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] || Luiden. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
t ləd (Q162p Tongeren),
luiden voor de mis:
’t led veur de mes (Q162p Tongeren),
’t let veur de mes (Q162p Tongeren)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
23474 |
luiden voor een begrafenis |
de doodsklok luiden:
de dóidsklòkke laije (Q162p Tongeren)
|
Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
dyk (Q162p Tongeren),
kinderdoek:
kɛndərdyk (Q162p Tongeren),
pisdoek:
pi.sduk (Q162p Tongeren),
pisduk (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
vees:
Mv. veste, meestal dim. veske.
ves (Q162p Tongeren),
windel:
Minder [freq.].
we.ndəl (Q162p Tongeren)
|
luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] || luiers (kinderdoeken) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
20281 |
luiermand |
kinderkorf:
keenderkerf (Q162p Tongeren),
kenderkeurf (Q162p Tongeren),
kindskorf:
kéndskörf (Q162p Tongeren)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
18640 |
luifel? [idem?] |
plooi:
Plooien.
plōͅi̯ (Q162p Tongeren)
|
luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
26323 |
luigat, zoldergat |
kot:
kū.t (Q162p Tongeren),
zolderkot:
zǫlǝrkū.t (Q162p Tongeren)
|
Het gat waardoor de luireep loopt en waardoor de zakken worden opgetrokken. Het gat wordt meestal afgesloten door de luival. Daar er sprake kan zijn van een binnen- en een buitenreep, kan het gat zich in en/of buiten de molen bevinden. Bij de standerdmolen bevindt zich een luival in de galerij, buiten de molen. In de watermolen daarentegen is een dergelijke voorziening doorgaans binnen in de molen aan te treffen. [N O, 25u; A 42A, 44 add.; Jan 236; Coe 213; Grof 239]
II-3
|
22146 |
luikjes of valdeurtjes in het binnendeksel van een duivenmand |
afsluitklepjes:
afsluitklepjes (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: luikjes en valdeurtjes in het binnendeksel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
26431 |
luikoord, luiketting |
kettel:
kɛtǝl (Q162p Tongeren)
|
Het koord of de ketting waarmee de zakken in de watermolen worden opgetrokken of afgelaten. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluireep, luikettingɛ.' [Jan 232; Coe 208; Grof 235; N O, 25b; A 42A, 44; N O, 25c; N O, 25d; A 42A, 47]
II-3
|
19029 |
luilak |
luiaard:
lùyàar (Q162p Tongeren),
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
luijaar (Q162p Tongeren),
luierik:
lùyërïk (Q162p Tongeren),
luilap:
lùylap (Q162p Tongeren),
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
leujlap (Q162p Tongeren)
|
luiaard || luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|