e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schootsvel schoenmakersplag: šynmeͅkərsplak (Tongeren), smidsevoordoek: cf. Túngërsë Dïksjënêer, blz. 510: sméed sl. (mv. smée st) smid, blz. 511 smïs smidse (smïsbèd smidsebed).  smisvørək (Tongeren) schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)] III-1-3
schop stamp: stamp (Tongeren), stoot: tegen de bal  sjòt (Tongeren) Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)] III-1-2
schop, afdak voor landbouwgereedschappen afdak: ǭf˱dǭ.k (Tongeren), schelf(t): šɛ.lǝf (Tongeren), schuil: šáu̯l (Tongeren), šāu̯l (Tongeren), šǭu̯l (Tongeren), tims: tęms (Tongeren) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schoppen in het kaartspel schoppen: sjùppë (Tongeren) III. Schoppen (kaartspel). III-3-2
schors schors: šots (Tongeren) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schotel komp: kómp (Tongeren), schotel: šøtəl (Tongeren, ... ), alle borden die niet dienen om uit te eten  šøͅ.təl (Tongeren), Bièvë wai ën èi òp ën sjùttël  sjùttël (Tongeren), teil: tē̝ͅi̯l (Tongeren), te̝i̯l (Tongeren), teͅil (Tongeren) schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje ondertas: ondərtas (Tongeren), schoteltje: šøͅtəlkə (Tongeren), sous-tasse: sutas (Tongeren), minder gebruikelijk  sutas (Tongeren), tassenschoteltje: tasəlsjōtəlkə (Tongeren), tasəšøtəlkə (Tongeren) schoteltje [ZND 45 (1946)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder assel: assĕl (Tongeren), də asələ optrekə (Tongeren), də āsələ optrikə (Tongeren), zen asele oͅptreͅke (Tongeren), klein kringetje boven de a  asələ (Tongeren) Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] || oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schouderblad schouderplaat: sjòuwërplôot (Tongeren) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft. schug). [N 106 (2001)] III-1-1
schoudermanteltje pelerine (<fr.): pelərin (Tongeren) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3