e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braadworst saucijs: sësīēs (Tongeren), Van zó ë klèin vêr¯¯kë zó në hòup sësȉs  sësīēs (Tongeren) braadworst || saucijs III-2-3
braaf braaf: brāf (Tongeren, ... ), ik wil nə keer zin of ge braaf zult zin (Tongeren) braaf (wijs) [ZND 04 (1924)] || Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)] III-1-4
braakland braak: bruok (Tongeren), bru̯ǫi̯k (Tongeren), brǭk (Tongeren), braakland: bruwoklānt (Tongeren) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braak: bruok (Tongeren), bruwok (Tongeren), braakliggen: bruoi̯klegǝ (Tongeren), bruwokligǝ (Tongeren), braken: bru̯ǫi̯kǝ (Tongeren) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braam bramen: brēmǝn (Tongeren) Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.] I-5
braambes braamdoorn: struik [Rubus], cf. breem  brúmduò’n (Tongeren), bramelen: brō̞mələ (Tongeren), brómël (Tongeren), bramelenbloemen: bloesem  brómëlëbloemmë (Tongeren), bramen: struik, [Rubus]  bréem (Tongeren) braam(bessen) [RND] || braambes III-4-3
braambessen bramelen: brō.mǝlǝ (Tongeren) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik bramelenstruik: struik  brómëlëstroek (Tongeren), bramen: bre:me (Tongeren, ... ) braambes || braamstruik [DC 13 (1945)] III-4-3
braden bakken: spek bakke (Tongeren), braden: broje (Tongeren), bròië (Tongeren), vleisch broie (Tongeren) braden || vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)], [ZND m] III-2-3
braken gobbelen: gjøbələ (Tongeren), gweubela (Tongeren), [plat]  gjeubele (Tongeren), kalfje maken: kɛɛfkə maokə (Tongeren), kalfjes maken: keͅfkəs mōͅkə (Tongeren), kotsen: kotsə (Tongeren, ... ), koͅtse (Tongeren), [plat]  kotse (Tongeren), overgeven: j"vergēͅve (Tongeren), jøvərgɛ:və (Tongeren), jøvərgɛɛvə (Tongeren), wəvergeva (Tongeren), øvərgeͅvə (Tongeren), [gewoon]  jeuvergève (Tongeren), pieren: pīrə (Tongeren), spijen: spaije (Tongeren), spāijə (Tongeren) geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || overgeven (spuwen, braken) [ZND B2 (1940sq)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2