19685 |
elektriciteit |
courant (fr.):
Fr. courant
koerrôo (Q162p Tongeren),
elektriek:
èllëtrik (Q162p Tongeren),
electrisch
èllëktrik (Q162p Tongeren)
|
electriciteit || electrische stroom
III-2-1
|
26334 |
elevator |
slang:
slaŋ (Q162p Tongeren),
élévateur:
ēlǝvátø̜̄.r (Q162p Tongeren)
|
Toestel voor het transport van los graan binnen de molen. In dit lemma is een aantal verschillende inrichtingen voor het vervoer van graan bijeengeplaatst. Met de slang bedoelt men in Q 181 een ø̄vijzel zonder eindeø̄. [N O, 24g; Jan 250; Coe 228; Grof 301; N O, 24h]
II-3
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
êllêndë (Q162p Tongeren),
misre:
hè zit én de meseere (Q162p Tongeren),
ich bén zik van meseere (Q162p Tongeren)
|
ellende || Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
miserabel:
mïzzërôbël (Q162p Tongeren)
|
miserabel, ellendig
III-1-4
|
24504 |
els |
elzenboom:
{Alnus glutinosa]
ièlsë(bòum) (Q162p Tongeren),
elzenstruik:
ièlsëstroek (Q162p Tongeren),
priem:
prim (Q162p Tongeren)
|
elzeboom || elzestruik || Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10, III-4-3
|
24419 |
emelt, larve van de langpootmug |
emelt:
emɛlt (Q162p Tongeren)
|
emelt, larve van de langpootmug, zeer schadelijk wormpje in graan- en grasland [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19686 |
emmer |
tob:
tòb (Q162p Tongeren),
soms
tùb (Q162p Tongeren)
|
emmer
III-2-1
|
17703 |
endeldarm |
aarsdarm:
eͅzdeͅrəm (Q162p Tongeren),
ōͅsdēͅrm (Q162p Tongeren),
naarsdarm:
de naosderrem (Q162p Tongeren)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23263 |
engel |
engel:
nen éngel (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23713 |
engel des heren |
angelus:
dən ángəlus (Q162p Tongeren)
|
Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|