33309 |
harken, werken met de hark |
gritselen:
gretsǝlǝ (Q162p Tongeren),
gri.tsǝlǝ (Q162p Tongeren)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
22744 |
harmonie |
harmonie:
Fr. harmonie.
àrmënï (Q162p Tongeren),
Uit de uitspraak van dat woord mag niet worden afgeleid, dat het Tg. de aanblazing niet kent. Het niet uitspreken van de h is toe te schrijven aan het feit, dat het woord nooit zonder lidwoord wordt gebruikt: de (vr.) = d\\ > d vóór vocaal (al of niet voorafgegaan door een h een (vr.) = \\n: telkens krijgt men de verbinding van die slot-n met de volgende vocaal (al of niet voorafgegaan door een h). Het achtervoegsel -héts -heid wordt steeds met aanblazing uitgesproken.
`arməni (Q162p Tongeren),
muziek:
Fr. musique.
mëzīēk (Q162p Tongeren)
|
2. Fanfare, harmonie. || Harmonie. || Harmonie: Harmonie (muziekgezelschap).
III-3-2
|
33825 |
harmonisch van bouw |
(een) dobbele:
dǫbǝlǝ (Q162p Tongeren),
gedrongen:
gedroŋǝ (Q162p Tongeren)
|
Gezegd van een goed gebouwd paard, met korte, gesloten en gevulde flanken. [N 8, 64a]
I-9
|
17780 |
hart |
hart:
ha.t (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
hat (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
Dat woord kwam uit zijn hart. [ZND 04 (1924)] || hart [RND] || Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a]
I-11, III-1-1
|
21497 |
hartelijk |
vriendelijk:
ze hebben os vriendelek ontvangen (Q162p Tongeren)
|
Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
22758 |
harten in het kaartspel |
harten:
Z.o. klôvërë, koekkë, sjùppë.
hattë (Q162p Tongeren)
|
Harten (in kaartspel).
III-3-2
|
18090 |
hartinfarct |
beslag:
bëslôog (Q162p Tongeren),
hartinfarct:
AN op zijn Tongers uitgesproken.
hat-infárk (Q162p Tongeren)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (hartverlamming, beslag, infarct, attaque). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
32977 |
haver |
haver:
hǭ.vǝr (Q162p Tongeren),
hǭvǝr (Q162p Tongeren)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33070 |
haverhok |
bok:
bǫk (Q162p Tongeren),
stuik:
stai̯.k (Q162p Tongeren)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
haverbak:
[haver]bák (Q162p Tongeren),
haverkist:
[haver]kis (Q162p Tongeren),
[haver]kī.s (Q162p Tongeren)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|