24688 |
honingbloem |
honingsbloem:
[Hoya carnosa] cf GrTh 400
hónĕngsbloem (Q162p Tongeren)
|
honingbloem
III-4-3
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
h"üjt (Q162p Tongeren),
hoeyt (Q162p Tongeren),
høit (Q162p Tongeren),
høͅyət (Q162p Tongeren),
B.v. zi op ur huit gevale?
høit (Q162p Tongeren),
kop:
kop (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
koͅp (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren)
|
[N 10 (1961)]een kop [ZND A1 (1940sq)] || hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bol:
he het iet in zene bol
bol (Q162p Tongeren),
knikker:
knekər (Q162p Tongeren),
de het ne rone kneker
kneker (Q162p Tongeren),
kobbes:
købəs (Q162p Tongeren),
tets:
tjes (Q162p Tongeren),
(waals)
tjis (Q162p Tongeren)
|
[N 10 (1961)]hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoogaltaar:
t hoogaltaor (Q162p Tongeren)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
[eg]balken:
[eg]˱ba.lǝkǝ (Q162p Tongeren),
buitenbalken:
bau̯tǝbalǝkǝ (Q162p Tongeren),
zijbalken:
zái̯balǝkǝ (Q162p Tongeren)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
18187 |
hoofddoek |
kopdoek:
kòpdoek (Q162p Tongeren),
neusdoek:
nø̄zduk (Q162p Tongeren),
plag:
plax (Q162p Tongeren),
syn. neusdoek.
plàk, plàg (Q162p Tongeren),
plaggetje:
pleͅkskə (Q162p Tongeren),
plɛgskə (Q162p Tongeren)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek der boerinnen || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)] || soort sjaal vóór voorhoofd (tegen wind, warmte of koude)
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdie:
hùytï (Q162p Tongeren),
hoofdkaas:
hø.ytke:s (Q162p Tongeren),
højtkēs (Q162p Tongeren),
høytkēs (Q162p Tongeren),
høͅətkēs (Q162p Tongeren),
hùydkées (Q162p Tongeren),
vleesgerecht Dë hùydkées van mèt Swartenbroeck wô¯s bëkàant Dë goeië smôkëlëkë hùydkées van vrüggër wiént én dë slàchtëraië vërdróngë dùr dën indüstriélë kip-kap
hùydkées (Q162p Tongeren)
|
gehakt vlees (speciaal van het hoofd van varkens) [ZND B2 (1940sq)] || hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)] || zult
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
begijnenkap:
begoinəkap (Q162p Tongeren),
kap:
kap (Q162p Tongeren),
kapje:
Verkleinwoord van [kap].
keͅpkə (Q162p Tongeren)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdkussen:
hùydkùssë (Q162p Tongeren),
kussen:
køͅsə (Q162p Tongeren)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
haarluis:
hoərlau̯s (Q162p Tongeren),
luis:
laauws (Q162p Tongeren),
lai̯s (Q162p Tongeren),
laus (Q162p Tongeren),
lau̯s (Q162p Tongeren),
poes:
barg.
pōēs (Q162p Tongeren)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis [Willems (1885)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|